F.

 

 

 

 

 

Faai

vader.

 

Fallie

lange zwarte doek, voor in de rouw. ook falie.

 

Faolie

op z’n faolie krijgen, een pak slaag krijgen.

 

Faoliekant

mis, verkeerd: dè ding kumt faoliekant uit, die zaak heeft niet de verwachte afloop; ge heggut faoliekant mis, is eigenlijk dubbelop.

 

Faro

het befaamde Zellands bier. het kostte 6 ct per halve liter. Het werd gebrouwen in bierbrouwerij De Roode Leeuw van v.d. Ven.

 

Febriek

fabriek.

 

Feej

fee.

 

Feeng

fijn.

 

Fel

ongeveer, praktisch, bijna. dè’s fel ènder, dat is praktisch hetzelfde.

 

Femilie

familie.

 

Fesoen

fatsoen. houd oe fesoen, gedraag je netjes.

 

Fesoenlijk

fatsoenlijk.

 

Fèst

feest. zie ook fist.

 

Fèsten

feest vieren.

 

Fezant

fazant.

 

Fibberwarie

februari.

 

Fielepienen

lupinen.

 

Fiets

taptemelk of ondermelk, overblijfsel na de boterbereiding.

 

Fietspinneke

uitstekend ijzeren pinnetje aan de achteras van de fiets, om het opstappen te vergemakkelijken.

 

Fijl

veiling.

 

Filesoof

filosoof.

 

Fimelen

met de vingers treuzelwerk doen.

 

Fink

vink.

 

Fip

tussen gróót en klein, tussen de fip en de fallie.

 

Fist

feest.

 

Fistelijk

feestelijk.

 

Flapper

2½ cent.

 

Flats

koeienvla.

 

Flatsen

ook flansen: iets weggooien.

 

Fleer

klap, oorvijg. moete’n fleer hebben?, moet ik je een klap geven? zie ook muilpeer.

 

Flès

fles.

 

Fleter

zie Heter.

 

Fliciteren

feliciteren.

 

Flier

vlierstruik.

 

Flieren

1) van vlier. flierefluiter: vrolijke nietsdoener; 2) ondegelijk, halfbakken: unnen flieren metseler, een metselaar, die zijn ambacht niet goed verstaat.

 

Flikkeren

gooien. hij flikkerde z’n fiets op de grond, hij gooide zijn fiets op de grond.

 

Flirmuis

vleermuis.

 

Flodderbòn

tuinboon. hèdde de flodderbònne al gepòt?, heb je de tuinbonen al gepoot?

 

Floer

vloer.

 

Floere mik

raar iemand.

 

Foek

Ook foep: veerkracht (van zaken), moed, geestkracht (van personen). De foep is uit die veer, die veer is slap; de foek is uit hum uit, hij mist alle moed.

 

Foekepot

Rommelpot voor vastelaovend. Aan een gedroogde varkensblaas werd een stevige rietstengel vastgebonden. Daarna werd de varkensblaas over een pot of conservenblik gespannen en stevig vastgebonden. Door met een bevochtigde hand (bijvoorbeeld met spoúw) een glijdende beweging over de rietstengel te maken, werd een laag rommelend geluid voortgebracht, waarbij men liedjes zong. b.v.: foekepotterij, foekepotterij, geef me ‘ne cent dan gaa ‘k voorbij.

 

Foep

dennenappel.

 

Foewelen

liefkozen.

 

Foezelen

stiekem iets doen.

 

Foi

fooi.

 

Fornuiskettel

ketel voor het koken van de was of voor het varkensvoer. zie ook sopkettel.

 

Förtsen

tikkertje.

 

Fosweer

benauwd vochtig weer.

 

Fraoi

meestal omgekeerd bedoeld: ’t is fraoi!, dat is niet zo mooi.

 

Fratsen

rare kunsten.

 

Freeën

afrasteren.

 

Friemelen

krioelen.

 

Friemelmuis

tol.

 

Frotkont

treuzelaar.

 

Frotten

prutsen, wa bende toch aon ’t frotten, wat ben je toch aan het prutsen, in elkaar aan het knutselen.

 

Frutje

fopspeen.

 

        terug